Je kunt een probleem grofweg op twee manieren benaderen. De eerste is door te onderzoeken wat er precies fout gaat, hoe dat komt, in welke situaties dat gebeurt, hoe vaak dat gebeurt en wat je daarbij verkeerd hebt gedaan. Dat werkt goed bij eenvoudige problemen zoals wanneer je een lekke band hebt. Het wordt een stuk lastiger bij ingewikkelder en intermenselijke problemen zoals bij conflicten, communicatieproblemen of weerbarstige ego patronen. Hoe meer je ermee bezig bent, hoe meer je je verbindt met het problematische kader en je van daaruit gaat kijken. Je zet als het ware een speciale bril op waardoor je het probleem steeds scherper en gedetailleerder gaat zien. Op steeds meer plekken en steeds vaker. Het problematische kantje ontstaat wanneer je die bril niet meer af kunt zetten. Je gaat etiketteren, labels plakken, in vakjes indelen, oordelen. Soms meen je zelfs dingen te zien die er niet zijn.
Etiketteren gebeurt bijvoorbeeld in de hulpverlening zoals bij het stellen van een diagnose. Niets mis mee als dat door professionals wordt gedaan, want dan weet je welke kant je op kunt kijken. Alleen ontstaat er voor je het weet een beeld van ‘een autist’ of ‘een psychoot’ en niet meer een mens met autisme of iemand die gevoelig is voor psychose. De focus op problemen en ziekte heeft de neiging om het gezonde deel niet meer te zien, en soms de echte mens niet meer te herkennen die dat probleem of die ziekte heeft.
Nog vervelender wordt het wanneer al het gedrag vanuit het problematische kader wordt verklaard. Dat heet dan ‘theorie geleide waarneming’. Als je het predicaat ‘leugenaar’ hebt dan spreek je per definitie niet de waarheid, en iemand met een depressie zit altijd op de bank, vaak in een kuil. Je identificeert je steeds meer met het probleem en je gaat er steeds meer in geloven en je steeds beroerder voelen. De kuil wordt dieper. Zo kun je iets ook steeds meer ‘waar’ maken.
Er wordt ook volop geëtiketteerd in de spirituele wereld. Alles ‘mag er zijn’, maar ondertussen worden gedragingen weggezet als ‘ego-gedrag’, ‘onvolwassen kindstukken’, ‘beperkende ik-patronen die onder ogen gekomen moeten worden’ of emotionele pijn die ‘toch maar illusoir is’. Natuurlijk is zelfkennis goed. Maar wanneer de focus te zeer is gericht op dat wat we menen te moeten bestrijden, dan is het risico levensgroot aanwezig dat we daar juist iets gaan creëren. Dat doen we dan door een spirituele anti-ego-bril op te zetten en het ego onder een vergrootglas te leggen. Grote kans dat anderen die negatieve ego patronen óók bij jou gaan zien als je zo’n etiket krijgt. Door ze op de millimeter overal en altijd te gaan ‘herkennen’, zelfs met terugwerkende kracht. En er valt altijd wel iets te herkennen. Het is nooit te laat om iets verkeerd gedaan te hebben, ook al was het daar en toen prima.
Wanneer je dit mechanisme niet in de gaten hebt dan creëer je juist het gedrocht dat je dacht te bestrijden. Want de gevoelige en gezonde mens ligt dan op een donkere plek te verstoffen, verstopt onder alles wat niet goed is. En jij bent inmiddels in dat proces verdwenen, gravend naar de verdachte ego patronen die er vast en zeker zullen zijn. Waar de blik op het ego als een snijbrander versmalt, daar wordt het hart met zijn ruime liefdevolle gezichtspunt verblind.
Het is natuurlijk niet in ons belang om problematische ego patronen te ontkennen of te negeren. Het is goed – én voldoende – om te weten waar je niet wilt zijn. Maar om als mensen écht naar elkaar te kijken en te luisteren is het nodig dat onze ogen en oren niet dichtgeplakt zijn met etiketten. Verlichting en zelfrealisatie vind je niet door het ego obsessief te bestuderen en te bestrijden. Dan jaag je op de welbekende zevenkoppige draak.
Stefan Schoenmacker